Een gendertheoretisch advies over kledingvoorschriften op reformatorische scholen
Onderstaand adviesrapport schreef ik als eindopdracht bij de module 'Kleding spreekt. Mode, cultuur en identiteit'. Deze module is onderdeel van de propedeuse Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit.
Inleiding
Voor leerlingen op reformatorische scholen gelden verplichte kledingvoorschriften. In het leerlingenstatuut van bijvoorbeeld de Pieter Zandt scholengemeenschap in Kampen staat het volgende: “Leerlingen dienen op een eerbare wijze gekleed te zijn. Daarbij dragen jongens een fatsoenlijke broek (minimaal knielengte), en meisjes een fatsoenlijke jurk of rok die minstens 2/3 van het bovenbeen bedekt. Het bovenlichaam moet bedekt zijn tot en met de bovenzijde van de armen”.[1]
Mijn advies is dat het wenselijk zou zijn dat reformatorische scholen de eis van eerbare kleding en de verplichting tot het dragen van een rok of jurk voor meisjes loslaten. In dit adviesrapport richt ik mij specifiek op de geldende kledingvoorschriften voor meisjes. Ik vind het problematisch dat zij door het kledingvoorschrift expliciet en voortdurend geconfronteerd worden met hun ‘vrouw-zijn’.
Tegelijkertijd voelt het voor mij als (aankomend) cultuurwetenschapper ook enigszins ongemakkelijk dit advies uit te brengen, omdat het kledingvoorschrift samenhangt met een diep gevoelde en beleefde religiositeit. Toch vind ik dat er voldoende theoretisch onderbouwde en te verdedigen argumenten zijn voor bovenstaand advies. Deze argumenten zal ik later in dit stuk uitwerken, eerst beschrijf ik de achtergronden van dit kledingvoorschrift.
Maak jouw eigen website met JouwWeb